Dwarsliggers uit een gouden tijd
Onlangs
pakten we op een zondagochtend de fiets om de duinen in te trekken, een weerkerend
voorrecht. Het is niet alleen lekker de spieren te moeten gebruiken – heuvel op,
heuvel af – of een frisse neus te halen. Van de steeds wisselende vergezichten
en van de natuur die nooit hetzelfde oogt, kan ik intens genieten.
De laatste jaren komt
daarbij, dat het goed is van tijd tot tijd te zien, hoe alles zich hersteld
heeft na de bosbranden die hier gewoed hebben. Eerlijk gezegd kan ik me niet
vinden in het feit, dat Staatsbosbeheer ertoe is overgegaan grote delen terug
te brengen tot wat het ooit, héél vroeger was: een zandverstuiving. In die tijd
bestond zo’n zandbestuiving beslist uit van dat mooie, beige, bijna gele duinzand,
dat oplicht onder de zon. Nu echter kan het zijn dat je plotseling verzeild
raakt op een kunstmatig geaccidenteerde, grauwe en grijze vlakte die erbij ligt,
alsof jíj de weg kwijt bent. Het lijkt een afgegraven stuk bouwgrond. Tussen
het groen, dat dan weer wel. Maar toch. Hard doorfietsen dus en snel de aangelegde
ellende vergeten. Kijken naar wat wél mooi is.
Deze zondag was het gelukkig
windstil. Bij harde wind word je beslist bij die gebieden gezandstraald. Dan
lijkt het me onmogelijk daar nog voor je plezier te fietsen. Zand kruipt overal
tussen en in. Hijgend (meestal met open mond) zo’n duin beklimmen? Ik moet er
niet aan denken. Zo’n verstuiving uit de tijd, dat alleen de elite recreëerde, omdat de goegemeente zware lichamelijke arbeid verrichtte en lange dagen maakte, kan
alleen bedacht zijn achter een tekentafel door mensen die in een auto het
terrein doorkruisen…
Nu was het planten van
nieuwe bomen waarschijnlijk een te kostbare geschiedenis voor Staatsbosbeheer. Begrijpelijk.
Maar dan nog. In andere gedeelten zie je, dat de natuur zelf de verwoestende
schade van de woekerende vuurzee op een prachtige manier te boven is gekomen.
Het is er weer groen en zacht glooiend, er wonen vogels. Flora en fauna gedijen.
Helemaal afgrijselijk
vond ik de betonnen duintrap langs een van de fietspaden, die we tijdens onze tocht
ontwaarden. Hoezo geldgebrek? Dit leek me een kostbare grap, wanneer je de hand
aan de knip moet houden. Maar ik vroeg me af waarom voor ons, natuurmensen, bepaald
is dat we zo’n vlak heuveltje niet gewoon zónder treden mogen bedwingen. Recreanten
die zover in het gebied zijn doorgedrongen, getuigen van fitheid en
spierkracht. Zouden zij ergens even willen rusten of willen genieten van het
uizicht, dan kunnen ze toch lópend door het groen de daar geplaatste bank
bereiken, in plaats van via een geplaveide trap? Ik dacht dat Staatsbosbeheer
de natuur zijn gang wilde laten gaan?
Los daarvan stoorde het
me, dat bank en trap niet op dezelfde lijn liggen. Terwijl om je heen op deze
plek werkelijk alles harmonieert, blijkt maar weer dat menselijk ingrijpen
zorgt voor lelijkheid en disharmonie. Het laat de zesjescultuur zien, waarbij zonder
aandacht gewerkt wordt. Op de spreekwoordelijke i ontbreekt vandaag de dag te
vaak het zo gewenste en noodzakelijke puntje. Men kijkt, maar kan niet
werkelijk meer zien.
Daarvan getuigden ook de
twee restanten van de vroegere houten trap, die er nog lagen. Verloren dwarsliggers
uit een gouden tijd. Mijn devies? Gauw weggaan en de andere kant opkijken. God, wat is dit
gebied toch uitgestrekt en mooi! Daarachter: de zee. Ik hoor het, ik ruik het. Zo is het bedoeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten