woensdag 18 juni 2014


Dwarsliggers uit een gouden tijd

Onlangs pakten we op een zondagochtend de fiets om de duinen in te trekken, een weerkerend voorrecht. Het is niet alleen lekker de spieren te moeten gebruiken – heuvel op, heuvel af – of een frisse neus te halen. Van de steeds wisselende vergezichten en van de natuur die nooit hetzelfde oogt, kan ik intens genieten.

De laatste jaren komt daarbij, dat het goed is van tijd tot tijd te zien, hoe alles zich hersteld heeft na de bosbranden die hier gewoed hebben. Eerlijk gezegd kan ik me niet vinden in het feit, dat Staatsbosbeheer ertoe is overgegaan grote delen terug te brengen tot wat het ooit, héél vroeger was: een zandverstuiving. In die tijd bestond zo’n zandbestuiving beslist uit van dat mooie, beige, bijna gele duinzand, dat oplicht onder de zon. Nu echter kan het zijn dat je plotseling verzeild raakt op een kunstmatig geaccidenteerde, grauwe en grijze vlakte die erbij ligt, alsof jíj de weg kwijt bent. Het lijkt een afgegraven stuk bouwgrond. Tussen het groen, dat dan weer wel. Maar toch. Hard doorfietsen dus en snel de aangelegde ellende vergeten. Kijken naar wat wél mooi is.

Deze zondag was het gelukkig windstil. Bij harde wind word je beslist bij die gebieden gezandstraald. Dan lijkt het me onmogelijk daar nog voor je plezier te fietsen. Zand kruipt overal tussen en in. Hijgend (meestal met open mond) zo’n duin beklimmen? Ik moet er niet aan denken. Zo’n verstuiving uit de tijd, dat alleen de elite recreëerde, omdat de goegemeente zware lichamelijke arbeid verrichtte en lange dagen maakte, kan alleen bedacht zijn achter een tekentafel door mensen die in een auto het terrein doorkruisen…

Nu was het planten van nieuwe bomen waarschijnlijk een te kostbare geschiedenis voor Staatsbosbeheer. Begrijpelijk. Maar dan nog. In andere gedeelten zie je, dat de natuur zelf de verwoestende schade van de woekerende vuurzee op een prachtige manier te boven is gekomen. Het is er weer groen en zacht glooiend, er wonen vogels. Flora en fauna gedijen.

Helemaal afgrijselijk vond ik de betonnen duintrap langs een van de fietspaden, die we tijdens onze tocht ontwaarden. Hoezo geldgebrek? Dit leek me een kostbare grap, wanneer je de hand aan de knip moet houden. Maar ik vroeg me af waarom voor ons, natuurmensen, bepaald is dat we zo’n vlak heuveltje niet gewoon zónder treden mogen bedwingen. Recreanten die zover in het gebied zijn doorgedrongen, getuigen van fitheid en spierkracht. Zouden zij ergens even willen rusten of willen genieten van het uizicht, dan kunnen ze toch lópend door het groen de daar geplaatste bank bereiken, in plaats van via een geplaveide trap? Ik dacht dat Staatsbosbeheer de natuur zijn gang wilde laten gaan?

Los daarvan stoorde het me, dat bank en trap niet op dezelfde lijn liggen. Terwijl om je heen op deze plek werkelijk alles harmonieert, blijkt maar weer dat menselijk ingrijpen zorgt voor lelijkheid en disharmonie. Het laat de zesjescultuur zien, waarbij zonder aandacht gewerkt wordt. Op de spreekwoordelijke i ontbreekt vandaag de dag te vaak het zo gewenste en noodzakelijke puntje. Men kijkt, maar kan niet werkelijk meer zien.

Daarvan getuigden ook de twee restanten van de vroegere houten trap, die er nog lagen. Verloren dwarsliggers uit een gouden tijd. Mijn devies? Gauw weggaan en de andere kant opkijken. God, wat is dit gebied toch uitgestrekt en mooi! Daarachter: de zee. Ik hoor het, ik ruik het. Zo is het bedoeld.
 
 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten