maandag 29 augustus 2016


Ode aan de vriendschap

Ze ontstaan als vanzelf, ongeforceerd en bij toeval. Althans, bij mij is dat zo. Je woont bij elkaar in de buurt, je ouders zijn bevriend, je komt in eenzelfde klas terecht of woont op kamers in hetzelfde huis. Je bent collega’s en ontmoet elkaar ook na het werk. Je verhuist en in het appartementencomplex begint het met een praatje met de buren, een kop thee en een gezamenlijke maaltijd. Je wordt lid van een serviceclub en met een aantal leden houd je voorgoed contact, anderen blijf je volgen en als je ze ziet, deel je iets warms uit die vervlogen tijd. Vrienden voor het leven, een voor een. Ook al neemt de frequentie van je bezoeken af. Vaak noodgedwongen, meestal omdat er nu eenmaal 24 uur in een etmaal zitten en slechts 7 dagen in een week. En mede daardoor verwateren sommige vriendschappen ook. Tot je elkaar weer eens tegenkomt en het is, alsof de tijd totaal heeft stilgestaan. Het is me niet vaak overkomen dat ik na verloop van tijd bedacht, dat we geen aansluiting meer hadden. En als ik zie of ervaar hoe de diverse jeugdvriendinnetjes geworden zijn, dan vind ik het leuke vrouwen. Dat geldt voor zowel degenen die je na jaren weer terugziet, als voor die van de continue vriendschappen. In het eerste geval kan het zijn dat je na lange tijd weer eens bij elkaar aan tafel zit en met elkaar komt tot echte gesprekken en ouderwetse lachbuien. In het tweede geval voelt het als familie. Je hebt elkaars ouders gekend tot aan hun dood, volwassenen die jou iets van de liefde die ze voor jou als kind voelden, nalieten. Het is hoe dan ook in beide gevallen altijd zo dierbaar en vooral zo gemakkelijk.

Iemand zei me eens, dat het leven met de mensen om je heen is als het reizen met een trein: er stappen mensen in en er stappen mensen uit. Sommigen reizen lang mee, sommigen doen een tussenstation aan en gaan jaren een eigen weg, springen dan op een dag wederom aan boord om met jou die reis te vervolgen. Anderen zie je nooit meer terug. Niet erg, vooral niet wanneer de herinneringen prettig zijn. Dan blijven ze op de een of andere manier toch een beetje met je oplopen en dat is mooi. Tenzij het helemaal de bedoeling niet was dat ze voortijdig het eindstation aandeden.

Jammer genoeg komt het voor, dat in jouw wagon door toedoen van anderen sommige passagiers meeliften met wie de bekende “klik” uitblijft. Dat kan best problematisch worden. Nu ga ik eigenlijk altijd met open vizier op stap, altijd nieuwsgierig naar anderen, vooral wanneer ze iets spiegelen dat ik niet goed ken. Dat vind ik een uitdaging, maar ik blijf daarbij trouw aan mezelf. Soms ontstaat er alsnog iets leuks, maar als ik het gevoel krijg nooit goed genoeg te zijn, of wanneer ik aan voorwaarden moet voldoen die niet bij me passen, dan stop ik er tegenwoordig geen energie meer in. In een tuintje met bloemen zie je ook dat sommige planten gaan woekeren. Als mij dat verstikt, mag ik dan weggaan of moet ik het me laten welgevallen? Dat is de vraag, de eeuwige afweging.

Gelukkig. Een immense rij vriendinnen loopt al jaren met me op. Dat ik daarnaast de vriendschappen van mijn ouders mocht overnemen, zie ik als een extra cadeau, dat bijna helemaal is uitgepakt op grond van hun leeftijd, helaas. Zij leerden me de waarde van kameraadschap, iets om dankbaar voor te zijn. Als ik ze allemaal regelmatig zou willen ontmoeten, dan heb ik elke dag iets anders te doen. Vaak laat ik het aankomen op – alweer – dat toeval. Dan pak ik de telefoon, krijg ik 2x geen gehoor en bij de derde is het bingo. Een afspraak is dan snel gemaakt, een gezamenlijk museumbezoek volgt of een dagje in de stad, een lunch of diner bij een van ons, al dan niet met “de mannen”. Het is jammer dat het verkeer zo druk is en vooral dat automobilisten vaak niet aandachtig rijden, zodat ik tegen een lange autorit ben gaan opzien en ik sommige vriendinnen veel te weinig zie. Me bewust van de eindigheid van het leven, omdat ook ik zomaar vanzelf een 60-plusser geworden ben en al van vriendinnen definitief afscheid nemen moest. Het mooie is dat ook zij, net als alle anderen, met me blijven opreizen. Leeftijd bestaat dan niet. Alleen nog Lééf tijd. Herinneringen maken daar wezenlijk deel van uit.

Mijn 8e verjaardag in Bergen, Duinhoeve

Fitness voor lichaam en geest

Ja, hoor. De kogel is door de kerk. Of liever: door de sportschool. Sinds half augustus bevind ik me eindelijk weer eens met regelmaat in een fitnesscentrum. Riep ik vroeger als instructeur dat het de enige manier is om gezond ouder te worden, nu onderschrijf ik dat ferm. Ook onderken ik dat ik het véél eerder had moeten doen.

Maar ik tuinier toch vaak? En die dagelijkse wandeling met de hond gedurende twee uur? Er zijn grenzen… Ja, er waren net iets meer redenen om nog een jaar te wachten. Voor je het weet, verstrijkt de tijd en ruim anderhalf lustrum later constateer je dan opeens dat er véél meer redenen zijn je NU op te geven.

Zo sprong ik op een dag op mijn fiets, dook ik onder de N9 door en over het kanaal richting Warmenhuizen. Aan de buitenrand van het dorp ligt op 3 kilometer van mijn huis al een paar jaar een splinternieuw fitnesscentrum. Ik kwam er binnen, maakte kennis, gaf me op en betaalde meteen per pin een jaar vooruit. Huppetee. Als je iets doet, dan moet het ook goed.

Weer terugfietsend realiseerde ik me dat ik niet had gedacht aan mijn ogen die binnenkort van de staar worden afgeholpen. Dom! Want met een beetje pech ben ik van dat zojuist geboekte jaar 2 maanden uit de running en ik had natuurlijk moeten bedingen dat ik ze mocht inhalen. Volgens het reglement is er géén blessuretijd te reclameren, maar vooruit: een maandje zou ze me matsen, de mevrouw die me heeft ingeschreven. En ik haar dus ook. Aardig. Eerlijk ook. Want hoe kon ik dit nou vergeten te melden?

Tot die staaroperatie zorg ik drie keer in de week mijn rondje apparaten af te werken. Vier trainingen later merkte ik dat er in mijn bovenkamer al heel wat endorfine was aangemaakt. De blijdschap nam toe. Na zeven keer voel ik dat ik ronduit weer echt vrolijk ben. Of komt het omdat ik me, sinds ik mezelf dit abonnement cadeau gaf en daarmee iets doorbrak, in een soort opgaande stroom bevindt, waarbinnen diverse dingen opeens op de goede plaats vallen?

Morgen “mag” ik weer, na twee dagen rust. Want we overdrijven het niet. Deze instructeur is bij de les. Lichaam en geest zijn in balans. Net als bij het skiën ben je een uurtje alleen maar bezig met je lijf. Dat lijf dat mij tot nu toe zo geweldig dient. Dat gezond en wel nog steeds pittig functioneert, iets om erg dankbaar voor te zijn en om in stand te houden. Op de fiets ga ik ernaar toe, opgewarmd en wel train ik gedurende 5 kwartier mijn spieren en lenigheid, tussendoor roei ik een eindje en na wat rekken en strekken fiets ik rustig weer terug. Heerlijk. Een aanrader. Niet alleen mijn botmassa zal toenemen – en dat is het doel van de actie J
Haha, grapje van Michiel van Kempen :-)
Ziet er wel sportief uit...

Buiten is het leuker!                                                                                              

Op 8 juni jl. was het Nationale Buitenspeeldag. Wat een feest, die kinderen, die je van verre hoorde joelen. Goed dat er aandacht gegeven wordt aan het buitenspelen. Iets dat, althans voordat het computertijdperk begon, het meest voor de hand liggende was wat kinderen na school deden. Je praatte bij met je moeder en ging naar buiten, waar je altijd wel met iemand mocht meedoen. Verstoppertje spelen, tikkertje, een of ander balspel. Met vriendinnetjes uit de straat, allemaal fervent lezer van spannende verhalen, ging ik meestal op avontuur. De buurt nodigde daartoe uit: huizen die verscholen lagen tussen het groen en waar je nooit iemand zag, een hond die over de haag sprong en met ons meedeed, open plekken waar je kon dollen in het gras, een vervuild zwembad in een verwaarloosde tuin. Spanning, sensatie en de slappe lach. Vogels, de geur van mos en groen. Goh, wat werd onze fantasie geprikkeld, en wat een stimulansen om samen te werken. Elkaar te beschermen, of juist te vertrouwen en bouwen op de kracht van een ander. Er was altijd wel iemand die de leiding nam. Dat accepteerde je, alsof het afgesproken werk was. Viel er iemand een gat in haar knie, dan werden meteen de rollen verdeeld. Eén rende naar een bekende, de ander droogde de tranen, een derde zorgde voor een vrolijke noot en ja, er waren ook kinderen die de aftocht bliezen, want misschien was het ergens anders leuker. Een dingetje om over na te denken. Voor auto’s en fietsers stopte je het spel, de doorgang mocht niet geblokkeerd worden. Maar je holde, klom of sprong tot etenstijd. Behendig prikkeldraad of doornenstruiken omzeilend, of elkaar. Geweldig voor de oog-handcoördinatie, oog-voetcoördinatie en de grove motoriek. Wist u dat de leerresultaten van kinderen daardoor kunnen verbeteren plus de algehele cognitieve ontwikkeling? Daarnaast was het goed voor de conditie. Karakters werden gevormd, je voedde elkaar op, je leerde rekening houden met elkaar en je omgeving en je werd er zo blij van (door de volop aangemaakte endorfinen, weten we nu). Je kon jezelf optrekken aan iemand die het beter deed, of je kon een ander die “haperde” juist helpen, stimuleren en zelfvertrouwen geven. Zo durfde zelfs ik in bomen te klimmen en over sloten te springen. Daar ben ik eeuwig dankbaar voor. Want zo leerde ik dat je met een beetje moed en aangeleerd inzicht veel kunt bereiken. Dingen doen die je nooit deed en ze dan ook nog goed kunnen doen, daar krijg je toch een kik van?

Het kind draag ik al mijn hele leven een warm hart toe. Ook het kind in mezelf, trouwens. Hoogopgeleid in de kinderopvoedkunde werd het zelfs mijn vak. Hoe jammer en ernstig is het dat ze nu bijna niet meer spelen? Dat er zelfs “Buitenspeeldagen” georganiseerd moeten worden, om te proberen dit te veranderen. Op de website van “Jantje Beton”, de grote voorvechter van het buiten spelen, lees ik dat maar liefst 80% van de kinderen onvoldoende beweegt, terwijl – ik citeer: “de kracht van buitenspelen op de sociale, motorische en emotionele ontwikkeling van kinderen en hun leervermogen ongekend is. Eén op de vijf kinderen in Nederland speelt minder vaak vrij buiten dan ze zouden willen en tweeëntwintig procent speelt niet of slechts eenmaal per week vrij buiten. Dat is alarmerend. Buitenspelen is dus niet zo vanzelfsprekend als het moet zijn.” (Einde citaat).

Begrijpelijk is het ook. Je hoort rare verhalen over wat er met kinderen kan gebeuren in onbewaakte ogenblikken, de pesterijen zijn grimmig, het verkeer is druk en men neemt er onoplettend aan deel. Wat betreft dit laatste kun je zélf de verandering zijn. De Yogalessen zijn overvol, maar achter het stuur gaat vaak de knop om en is “haast” het devies. Weg is die kalmte, aandacht en rust. Op Duinweg, Voorweg en Herenweg neem ik elke dag bloedstollende taferelen waar en op de laatste twee is de gemiddelde snelheid vele malen hoger dan is toegestaan, vooral op de rechte stukken. Arme fietsers! Maar gelukkig ligt in het achterland een rustige woonwijk en hebben wij strand en zee. Wel jammer, dat het “Timmerdorp 2016” niet doorgaat. Gebrek aan hulp van ouders. Zij doen zichzelf tekort, vind ik. Als het kind in je mag ontwaken, komt er véél energie vrij. Het houdt je speels en maakt het gemakkelijker je in te leven in de wereld van het kind. Leerzaam. Leuk. En zeer zinvol.  
1956, Giselle speelt in Den Bosch op straat met en in een gevonden vrachtkist.
Met Peter en Jovita.

Blik buiten de grenzen

Een anekdote die mijn moeder graag rondbazuinde, was die over mijn eerste bezoek aan de oogarts. Ik was vijf, heel klein van stuk en had problemen met mijn linkeroog. Werk aan de winkel voor “oom Johan”. Niet dat deze oogarts een broer was van één van mijn ouders. Op Aruba was alles redelijk overzichtelijk en wij, kinderen, hadden véél bonusooms en –tantes die we met grote regelmaat ontmoetten op het strand. Oom Johan, van oorsprong een Nederlander, kan ik nóg uittekenen. Brildragend en mager, een man met gelijkmatige, fijne gezichtstrekken. Na een uiterst precies onderzoek concludeerde hij dat ik behoorlijk bijziend was. “O, mijn God,” schijnt mijn moeder verschrikt uitgeroepen te hebben. “Nu moet ze een bril!” Terwijl ik vol vertrouwen hoog naar hem opkeek en oom Johan zijn hand beschermend op mijn bol legde, antwoordde hij vinnig: “Nou en? Dit kind komt heus wel aan de man, hoor!” Grappig, dat ik onlangs in Amsterdam werd voorgesteld aan een jongere man. Bij het horen van zijn achternaam, riep ik enthousiast dat mijn allereerste oogarts zo heette. Bleek ik oog in oog te staan met diens neef, een échte oomzegger.

Jarenlang was ik de enige van de klas die een bril droeg. Iedereen wilde hem een keertje opzetten. Tevens waren er medescholiertjes die er uit het diepst van hun hart ook één wensten. Kortom: de bril bracht mij zomaar extra aandacht. Al werden de glazen telkens sterker, totdat het fenomeen harde “contactlenzen” zijn intrede deed. Op Wikipedia lees ik, dat Leonardo da Vinci in 1508 al de eerste contactlens ontwierp en dat zijn idee door wetenschapper René Descartes werd uitgewerkt, maar die kwam niet verder dan allerlei berekeningen en omschrijvingen. Ze werden telkens weer van de plank gehaald tot in 1888 de Franse oogarts Kalt een systeem ontwierp met glazen die op het hoornvlies dreven. Vanaf dat moment bleef men bezig met de ontwikkeling ervan, mede door de komst van nieuwe materialen, zoals perspex. Zo werd het dragen van contactlenzen in de VS reeds in de jaren ’50 van de vorige eeuw populair, hoewel de meeste mensen er niet tegen konden… Na 1970 gingen de ontwikkelingen snel en werden die flinterdunne  “glaasjes” draagbaar, zodat in 1975 de eerste zuurstofdoorlatende harde contactlenzen konden worden geproduceerd. Destijds werkte ik nét als lerares handenarbeid vaak met hout of klei en beklaagde ik me soms over mijn eeuwig stoffige brillenglazen bij mijn toenmalige vriendje uit Zweden, een land dat zo’n 20 jaar op ons vóórliep. Hij deed ze me cadeau. Tot op heden ben ik hem daar dankbaar voor, ofschoon mijn leerlingen me véél knapper vonden mét bril en ze hun commentaar niet onder de schoolbanken staken. Dan knipoogde ik in gedachten naar oom Johan, al trouwde ik niet met deze Sven (maar verwerkte ik enige herinneringen aan hem en aan de Zweedse taal wel zo’n dikke drie decennia daarna in mijn roman “De rode appel”).

In de loop van deze lange, mooie tijd ging mijn zicht, vooral aan dat ene linkeroog, stiekem verder achteruit. Vermoeiend, om niet alles meer scherp te kunnen zien en lichtgevoelig te zijn. Vervelend ook, dat je mensen soms echt niet herkent, totdat ze zowat naast je lopen – tja, dichtbij zie ik zonder hulpstukken alles nog haarscherp. Oogartsbezoek was onvermijdelijk, de diagnose onverbiddelijk en die harde lenzen moest ik aan de wilgen hangen… Staar. Maar wat een wonder, dat inmiddels de ontwikkelingen dusdanig zijn, dat een lensje op sterkte “ingebouwd” kan worden. En dat wij wonen in een land waar dit voor iedereen haalbaar is! Want al zappend zoog de tv mij bij toeval gisteren het arme Moldavië binnen via “Max maakt mogelijk” NL33INGB0000004567. Daar  hebben veel oude mensen cataract in een dusdanig vergevorderd stadium, dat ze volkomen blind zijn. Verschrikkelijk tragisch dat ze een staaroperatie van € 240,00 niet kunnen opbrengen. Bij ons kost het een veelvoud daarvan, maar het wordt (deels) vergoed. Reden temeer voor mij om straks, als ik weer verziend ben, in Moldavië óók iemand te helpen en misschien doet u met me mee?

Voor nu functioneert mijn reservebril redelijk. En gelukkig ben ik aan de man, nota bene een naamgenoot van mijn eerste oogarts, oom Johan. Ach, what’s in a name? (citaat uit: “Romeo and Juliet”, by William Shakespeare). Ook met staar blik ik graag buiten de grenzen.
 
Giselle in 1959 met mijn eerste bril